Benno Boeters
Ach ja, 1995. Toen we het nog over de Elektronische Snelweg hadden. Toen internet nog met een hoofdletter werd geschreven. Toen het world wide web van Tim Berners-Lee nog op het punt stond door te breken. Toen TW het nodig vond bij een socioloog te rade te gaan met de vraag hoe dat wel niet zou uitpakken.
Nou, niet best dus, vond Jan van Dijk. Het was dan slechts een ‘modeverschijnsel’ en het enthousiasme was ‘sterk overdreven’ (‘dat gaat wel weer over’), maar we moesten wel oppassen dat het de tweedeling in de maatschappij niet zou versterken. De elektronische netwerken zouden de machtsverhoudingen versterken, of veranderen – kon allebei – maar dat zou vast fout gaan. Want anno 1995 bestond 85 % van de gebruikers van world wide web uit hoger opgeleide mannen. ‘De massa’ zou pas ‘ver in de volgende eeuw’ volgen.
Welnu, wij weten 21 jaar later dat dat een stuk sneller zou gaan. Natuurlijk heeft internet de wereld ingrijpend veranderd. We communiceren ons suf over de elektronische snelweg. Toch brengt dat ons geen maatschappelijke verbroedering, integendeel. De nieuwe media blijken ook heel geschikt elkaar te verketteren, onzin te verkondigen en je eigen waarheid te creëren. De kloof wordt alleen maar groter, daar had Jan van Dijk dan weer gelijk in.
20 december 1995
Maarten Evenblij
1995 was het jaar van Internet en Elektronische Snelweg. Er werd veel gejubeld over de oneindige mogelijkheden van het wereldwijde web en ook klonk er een enkel kritisch geluid. Ondermeer van de socioloog dr. Jan van Dijk van de Utrechtse universiteit, vakgroep Massacommunicatie. Voorzichtigheid is geboden, meent hij, anders versterken de elektronische netwerken slechts de tweedeling in de samenleving.
Zijn Internet en Elektronische Snelweg niet meer dan een hype?
‘Het is nu inderdaad een modeverschijnsel. Elektronische netwerken zijn een zeer belangrijke maatschappelijke ontwikkeling, maar het enthousiasme is sterk overdreven. Dat gaat wel weer over. Maar de netwerken zullen de samenleving beïnvloeden omdat ik denk dat ze de steeds groeiende tweedeling alleen maar zullen versnellen.’
Welke tweedeling?
‘Er is in de samenleving een tendens naar individualisme, fragmentatie, naar grotere verschillen tussen arm en rijk, tussen mensen die politieke invloed hebben en zij die dat niet hebben. Tussen mensen die veel informatie tot zich nemen en zij die dat niet doen. Als je kijkt naar tijdschriften en televisie, dan zie je dat de hoogste inkomensgroep alleen maar meer en nieuwe bladen leest, terwijl de onderste lagen de krant de deur uitdoen en meer televisie kijken. Ik denk dat met zo’n nieuw informatiemedium die kloof alleen maar groter wordt.’
Is dat dan erg?
‘Wel als de consequentie ervan is dat daarmee de toepassingen om invloed uit te oefenen en mee te discussiëren over maatschappelijk zaken, aan hen voorbij gaan. Het gaat niet alleen om publieke netwerken, maar ook om informatienetwerken binnen een organisatie. Die moet je wel kunnen gebruiken om invloed uit te kunnen oefenen. Ik denk dat elektronische netwerken de machtsverhoudingen tussen managers en het uitvoerend personeel, tussen producenten en consumenten, tussen overheid en burgers enorm kunnen veranderen. De producent kan meer macht over de consument krijgen: die heeft wel veel pasjes, maar in feite niets te zeggen. Binnen een bedrijf kunnen managers met een informatienetwerk hun personeel beter controleren. En omgekeerd kan het personeel beter geïnformeerd worden.’
De machtsverschuiving kan dus twee kanten op?
‘Ja. Maar als je niets doet, zullen de elektronische netwerken de bestaande machtsverhoudingen versterken. Het is opvallend dat als je kijkt naar de paren management-uitvoerend personeel, producent-consument, overheid-burgers, dat het dan de eerste groepen zijn die het initiatief tot het netwerken nemen en een duidelijke oorsprong hebben bij het bepalen van de richting waarin zo’n netwerk zich ontwikkelt en welke toepassingen het krijgt. Vandaar dat de laatste groepen hun macht moeten vergroten – zelfstandig en met hulp van de overheid.’
Dat klinkt erg algemeen en vaag.
‘Dat is ook het grote probleem. Ik denk niet dat veel mensen de consequenties van de invoering van netwerken kunnen overzien. Het kan om hele concrete zaken gaan. Mag binnen een bedrijf bijvoorbeeld het management alle elektronische berichten van de werknemers lezen of mogen werknemers tijdens het werk alleen maar contact hebben met bepaalde collega’s?
Er zijn mensen die menen dat de informatienetwerken net zo algemeen en democratisch worden als het gebruik van telefoon, radio en televisie.
‘Daar geloof ik niets van. De technische toegangsdrempel is veel hoger en ook de kosten zijn groter. In mei ‘95 bestond 85 procent van de gebruikers van het World Wide Web uit mannen en was het gros hoger opgeleid. Het gebruik van Internet komt nu in de pioniersfase. Meer voordat de massa zover is, zijn we ver in de volgende eeuw. En ik geloof er niets van dat dat vanzelf gebeurt. Er zullen keuzen gemaakt moeten worden: wat netwerken betekenen in organisaties, voor de consument, voor het onderwijs. Dat gaat wel wat verder dan de discussies over kinderporno, racisme of privacy die nu vooral in de belangstelling staan.’