Michael Persson
Eindelijk was het Infrastructuurweek, vorige week in de VS. Wanneer de vorige president een week aankondigde waarin hij plannen zou aankondigen om de belabberde infrastructuur van het land te verbeteren, kwam er zó vaak iets tussen dat ‘infrastructuurweek’ een begrip werd voor de onmacht van de president om iets constructiefs te doen. Maar de nieuwe president blijkt echt iets van plan.
Joe Biden wil de komende jaren ruim $2000 miljard steken in de ruggengraat van de economie. Van wegen en bruggen tot treinen en metro’s, van waterleidingen en hoogspanning tot breedband en elektrische oplaadstations. ‘Met het American Jobs Plan gaan we investeren in Amerika op een manier waarop we niet hebben geïnvesteerd sinds we de snelwegen hebben gebouwd en de ruimterace hebben gewonnen.’
Biden ziet zichzelf graag als een president van Grote Werken, en vergelijkt zich met Franklin D. Roosevelt, die het land in de jaren ‘30 op de schop nam, of Eisenhower, die in de jaren ‘50 verantwoordelijk was voor het snelwegnet. Sindsdien zijn de binnenlandse overheidsinvesteringen met 40% gedaald, en ligt het land er verwaarloosd bij. Er was de laatste tien jaar wat verbetering, maar nog steeds beoordeelt de Amerikaanse vereniging van civiel ingenieurs 7,5% van alle bruggen en viaducten als ‘structureel gebrekkig’.
Het is een zwakte die van links tot rechts wordt gezien. Donald Trump wijdde er in 2016 zelfs een hoofdstuk aan in zijn boek ‘Crippled America’, waarin hij schreef hoe ‘onze infrastructuur verkruimelt’. ‘Europa en China besteden 9% aan infrastructuur. Wij 2,4%.’ Zo’n 70% van de Amerikaanse bevolking wil dat er iets aan gebeurt.
Toch is infrastructuur een gepolariseerd begrip geworden in politiek Amerika. Republikeinen vinden het iets anders dan de Democraten. ‘Als mensen denken aan infrastructuur, dan denken ze over wegen, bruggen, havens en vliegvelden’, zei de Republikeinse senator die erover gaat. Op Fox News zei de voormalige budgetbeheerder van Trump dat ‘maar 5-7%’ van Bidens voorstel dingen betreft ‘waarvan jij en ik zouden zeggen dat dat echte infrastructuur is’. Het andere: linkse hobby’s.
Zo wordt zelfs infrastructuur een front in de cultuuroorlog: er is kennelijk conservatieve infrastructuur en woke infrastructuur. Masculien beton tegenover de feminiene netwerken van spoor, elektriciteit, waterleidingen, en breedband internet. Zelfs iets technocratisch als infrastructuur reduceert zo tot retoriek. Hoef je verder niet na te denken over de toekomst van het land.
Zeker, de Democraten hebben de definitie van infrastructuur opgerekt, door ouderenzorg in het pakket te stoppen. Maar spoor, stroom, breedband, en waterleidingen geen infrastructuur? Ook Trump noemt die in zijn boek. Hij citeert zelfs Biden, toen die Amerika een derdewereldland noemde. Ze waren het hartstikke eens, voordat het voor rechts opportuun werd om het nergens over eens te zijn.
Republikeinse politici zijn niet eens meer conservatieven te noemen. Ze willen niet eens behouden wat er is, ze willen minder dan wat er is. Als zelfs waterleidingen verdacht worden, dan weet je: voor die partij is er geen toekomst meer.