Jeroen Heimeriks
Nasa en een groep universiteiten, verenigd in het READI netwerk, testen een waarschuwingssysteem voor aardbevingen, gebaseerd op satellietdata. De tests vinden plaats met honderden gps-ontvangers, opgesteld in het US Pacific Northwest Geodetic Array aan de Noord-Amerikaanse kust.
Deze sensoren meten real-time hoe seismische golven zich richting bewoonde gebieden verplaatsen, en geven een waarschuwingsignaal af. Begin 2000 werden de gps-ontvangers, geïnstalleerd in de jaren tachtig om plaattektoniek te bestuderen, aangepast om data te verzamelen ter aanvulling op conventionele seismische metingen. Net als een seismograaf registreert satellietdata het epicentrum en de sterkte van de aardbeving.
Volgens Tim Melbourne, geowetenschapper aan de Central Washington University, hebben seismografen moeite om een beving met kracht 8 op de schaal van Richter te onderscheiden van een beving met kracht 9. Dit komt deels doordat bij zwaardere aardbevingen de grond wel langer beeft, maar niet significant harder. GPS heeft deze problemen niet, omdat het de beweging van de grond direct meet.
In maart 2011, bij de zeebeving in Japan, was pas twintig minuten na de eerste registratie van de beving door een seismograaf duidelijk dat de beving een kracht had van 9. De bevolking was daarom minder goed voorbereid op de mogelijke effecten, aldus Melbourne. De onderzoeker gebruikte gps-data van de aardbeving, en mat in twee minuten de juiste sterkte. Door zo snel de ernst van de aardbeving te weten, stelt hij, zou de situatie anders zijn geweest. Een bezwaar tegen gps als waarschuwingssysteem is dat storingen kunnen zorgen voor een vals alarm.