Christian Jongeneel
Ingenieurs zien de economie steeds verder aantrekken. De mate waarin men profiteert, wordt echter wel sterk bepaald door opleidingsniveau. Dit blijkt uit het Bèta Salaris Onderzoek 2018 van TW, uitgevoerd in samenwerking met organisatieadviesbureau Berenschot en Checkmark Labrecruitment.
Illustraties: Erwin Suvaal
De economische wetmatigheid van de afgelopen decennia, dat degenen met de hoogste salarissen ook de hoogste stijgingen noteren – met als gevolg dat de inkomenskloof voortdurend toeneemt – gaat ook op in de techniek. De beste voorspeller van het genoten salaris is nog altijd het opleidingsniveau. Maar dat opleidingsniveau heeft ook een duidelijke correlatie met de kans op loonstijging.
Het verschil is het meest pregnant tussen mbo’ers enerzijds en hbo’ers en wo’ers anderzijds. Waar de meerderheid van de laatsten hun inkomen het afgelopen jaar zagen stijgen (wo:69 %, hbo:66 %) gold dat voor mbo’ers niet (49 %). Voor de verwachtingen ten aanzien van komend jaar gelden vergelijkbare cijfers. Mbo’ers geven ook minder vaak dan anderen aan dat hun positie op de arbeidsmarkt in het afgelopen jaar verbeterd is. Verder menen meer van hen dat ze minder dan marktconform betaald worden.
De bereidheid van werkgevers om door opleiding in medewerkers te investeren is ook afhankelijk van opleidingsniveau: wie meer gestudeerd heeft, krijgt meer mogelijkheden om verder te studeren. De enquête vroeg naar vier soorten ontwikkelingsmogelijkheden: cursus buiten de deur, in-company training, meester/gezelconstructie en coaching voor niet-technische vaardigheden. Alle vier laten hetzelfde patroon zien: het aanbod is het grootst voor academici.
Hetzelfde patroon is zichtbaar op de vraag of er ook gebruikgemaakt is van het aanbod: academici volgen de meeste opleidingen. Uitzondering zijn cursussen buiten de deur, daar maken mbo’ers juist vaker gebruik van dan hbo’ers en wo’ers. Hierbij valt op dat het percentage mbo’ers dat er gebruik van maakt nagenoeg gelijk is aan het aantal dat een cursus krijgt aangeboden. Bij andere groepen is het fors lager. Dit suggereert dat de leerbehoefte van mbo’ers groot is.
Dat wordt bevestigd door het antwoord op de vraag: wie heeft de opleiding/training/cursus geïnitieerd? Van de mbo’ers nam 53 % zelf het initiatief, tegen 47 % bij hbo’ers en 46 % van de wo’ers. In het licht van het grote tekort aan technici op mbo-niveau liggen er voor werkgevers dus duidelijk nog mogelijkheden om personeel vast te houden. Uit de enquête blijkt dat 30 % van de mbo’ers op zoek is naar een nieuwe baan. Dat percentage is 22 %, respectievelijk 23 % bij hbo’ers en wo’ers.
Aan de Salarisenquête 2018 deden in totaal 4.322 mensen in bètaberoepen mee. Van hen noemden 2.039 (47 %) zichzelf technicus of ingenieur. Die aantallen zijn hoog genoeg om representatieve uitspraken te doen over salarissen en aspecten van werkbeleving.
Lees verder onder de illustratie
Klik op de illustratie voor een vergrote versie
Van de responderende ingenieurs en technici was slechts 9 % vrouw, tegenover 20 % voor de totale populatie van ondervraagde bèta’s. In de life sciences is de verhouding bijna 50-50. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is voor technici gelijk aan het bètabrede gemiddelde, dus een generatie-effect is geen verklaring voor het uiteenlopende aandeel vrouwen in de verschillende branches. Wel zijn de ondervraagde vrouwen gemiddeld vijf jaar jonger (33 om 38) dan de mannen.
Ruim driekwart van de respondenten heeft een vast contract, 19 % heeft een tijdelijke overeenkomst. Ten opzichte van vorig jaar betekent dit een toename van 2 % van de vaste contracten. De best vertegenwoordigde functies zitten in de productie/engineering/bouw/ontwerp (23 %), op de voet gevolgd door R&D en universitair onderzoek (20 %).
Aan de hand van een aantal functies (analist, technicus, process engineer, manager) dat in diverse werkgebieden aanwezig is, vallen voorzichtige conclusies te trekken over de meest lucratieve carrièrepaden. Analisten en technici worden in de support & design bijvoorbeeld significant beter betaald dan in de productie. Bij de leidinggevende functies zijn directeur en hoogleraar de enige waarvan het mediane salaris al boven de ton ligt. In de breedte zijn adviesfuncties goed betaald, zowel voor junioren als senioren.
Een keuze voor het onderwijs hoeft qua inkomen zeker niet slecht uit te pakken. Met name docent op een middelbare school wordt goed betaald, vergelijkbaar met projectmanager in de R&D of teamleider in de productie. Ook mbo en hbo bieden bètadocenten concurrerende arbeidsvoorwaarden, zeker als de vakantiedagen in het onderwijs in acht worden genomen. In zijn algemeenheid hebben technici iets meer dan andere bèta’s het gevoel dat zij marktconform beloond worden.
Lees verder onder de illustratie
Klik op de illustratie voor een vergrote versie
De gedachte dat men elders meer zou kunnen verdienen, blijft een voorname drijfveer om op zoek te gaan naar een andere baan. Van degenen die overwegen van werkgever te wisselen geeft bijna de helft aan onderbetaald te zijn. Overigens geeft nog niet een kwart van de respondenten aan al dan niet actief op zoek te zijn, evenveel als vorig jaar – en dat terwijl de arbeidsmarkt inmiddels nog verder is aangetrokken.
Vorig jaar zei 20 % van de respondenten nog geen tekenen van economisch herstel waar te nemen. Dat is dit jaar gedaald naar 14 %. Steeds meer mensen zien vacatures, worden benaderd door headhunters, zien mensen vertrekken, nemen waar dat hun eigen bedrijf werft. Vorig jaar gaf iets minder dan de helft aan dat de eigen positie op de arbeidsmarkt verbeterd was, nu is dat meer dan de helft. Maar tot een meer actieve houding op de arbeidsmarkt leidt dat dus niet. Het zal er allicht iets mee te maken hebben dat 66 % een gestegen inkomen meldt, tegen 60 % vorig jaar.
Aan respondenten werd ook gevraagd welke aspecten zij het belangrijkst vinden in hun baan. Sfeer en collegialiteit staan dan bovenaan. Dat is ook het aspect dat mensen het vaakst terugvinden in hun baan, al is er nog wel een verschil tussen de mate waarin mensen het belangrijk vinden (97 %) en wat zij ervaren (76 %). Groter is de discrepantie bij het salaris: 85 % vindt het (zeer) belangrijk, maar slechts 53 % denkt dat het in zijn geval goed tot uitstekend is. Dat laatste was in de enquête van 2017 overigens 50 %, dus de tevredenheid neemt wel toe.
Ook bij de mate van uitdaging in het werk en de ontwikkelingsmogelijkheden bestaat een fors verschil tussen wat men ervaart en wenselijk acht. Bij de reputatie van de werkgever is het omgekeerde effect zichtbaar: daar hechten mensen niet veel belang aan, ook niet als hun eigen baan bij een gerenommeerd bedrijf is.
Op het gebied van opleidingen is doorgevraagd. Van de respondenten meent 31 % dat de werkgever onvoldoende mogelijkheden biedt voor bijscholing of doorontwikkeling. Dat is aanzienlijk meer dan het aantal dat aangeeft dat er niets wordt aangeboden. Er is dus een mismatch tussen het aanbod aan opleidingen en de behoefte daaraan bij werknemers.
Van aangeboden opleidingsmogelijkheden wordt echter lang niet altijd gebruikgemaakt. Alleen bij in-company trainingen en cursussen is het percentage dat ‘ja’ zegt op de vraag of het wordt aangeboden even groot als het percentage dat ook daadwerkelijk zo’n training heeft gevolgd. Het verschil is het grootst bij coaching met betrekking tot niet-technische skills. Slechts in de helft van de gevallen wordt van dat aanbod gebruikgemaakt.