Gerald Schut
Steeds meer technische universitaire studies voeren een numerus fixus in, terwijl de arbeidsmarkt zit te springen om ingenieurs. Hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan en nog belangrijker: wat is de oplossing?
Het probleem speelt al langer, maar werd dit jaar extra schrijnend. Opnieuw hebben de technische universiteiten extra numeri fixi hebben ingevoerd voor opleidingen die van groot belang zijn voor de arbeidsmarkt. Terwijl er duizenden vacatures voor hoog opgeleide technici openstaan en de energietransitie, robotica en kunstmatige intelligentie het komende decennium nog eens tienduizenden extra ingenieurs vergen, wijzen opleidingen studenten af.
Bij de opleiding Technische Informatica aan de TU/e geldt voor het komend studiejaar voor het eerst een maximum instroom. Er hebben zich nu 703 eerstejaars ingeschreven voor 275 plekken. In Delft hebben zich voor Technische Informatica ruim duizend studenten ingeschreven voor 500 plekken. Er zijn nu in Nederland in totaal 95 bacheloropleidingen met een numerus fixus. De kans op toelating bij een technische studie met numerus fixus is voor het hbo 50 % en aan universiteiten 42 %.
Slechts de helft van de technische vacatures kan de komende jaren vervuld worden, vreest werkgeversorganisatie VNO-NCW. Het is de wereld op zijn kop, vindt technologiekoepel FME. ‘Te gek voor woorden’, noemt president van Shell Nederland, Marjan van Loon, de situatie. ‘Een gotspe,’ zei Jos Benschop, senior vice president technology bij ASML vorig jaar in deze krant. De verbijstering is te begrijpen, want nu de overheid scholieren met publiekscampagnes eindelijk heeft weten te verleiden tot een keuze voor studies in de bèta-techniek, blijken er niet genoeg studieplekken beschikbaar.
Ook voor minister Ingrid van Engelshoven (OCW) is de maat vol. Ze liet in oktober weten dat ze een wetsvoorstel voorbereidt, waarmee ze numeri fixi kan verbieden. Universiteiten moeten dan aantonen dat ze alles hebben gedaan om de capaciteitsproblemen op te lossen en samenwerking hebben gezocht met bedrijven en andere onderwijsinstellingen in de regio. Alleen dán is de minister bereid om toestemming te geven voor een numerus fixus. Bovendien wil de minister de regel invoeren dat als een opleiding in zowel het Nederlands als het Engels gegeven wordt, een studentenstop alleen voor de Engelstalige variant geldt. Deze aanpassingen van Wet op het Hoger Onderwijs waren al in het regeerakkoord afgesproken en gaan in het najaar naar de Tweede Kamer. In de aanloop hiernaar zal een commissie onder leiding van oud-staatsecretaris Martin Van Rhijn adviezen formuleren om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te garanderen.
Voor technologiekoepel FME kan de maatregel niet snel genoeg worden aangenomen. ‘Het invoeren van een toestemmingsvereiste voor het instellen van een numerus fixus zal ertoe leiden dat de toegankelijkheid van technische opleidingen toeneemt’, stelt FME-voorzitter Ineke Dezentjé. Bovendien zou de toestemming voor kortere periodes afgegeven kunnen worden. De keerzijde van het verbod op numeri fixi, is dat er meer geld naar technische universiteiten moet om faciliteiten te bouwen en personeel aan te trekken: jaarlijks € 450 miljoen extra. Dit kan budgetneutraal door een structureel hogere bekostigingsfactor voor technische opleidingen in te voeren. Technische opleidingen zijn immers duurder dan alfa en gamma, doordat ze meer contacturen hebben en geavanceerde practicumlaboratoria nodig hebben.
Secretaris Generaal Maarten Camps van EZK sluit zich hierbij aan in zijn nieuwjaarsartikel in economenblad ESB. ‘Betere prikkels voor studenten om voor studies met een goed arbeidsmarktperspectief te kiezen kunnen helpen en studies met een hoog arbeidsmarktperspectief zouden geen numerus fixus moeten hebben.’ Volgens Camps hoeft er in totaal niet meer geld naar het onderwijs maar moet het doelmatiger verdeeld worden. Hij wijst erop dat afgestudeerden in cultuur en andere alfa-studies vaker spijt hebben van hun studiekeuze dan bèta’s. Columnist Mathijs Bouman pleitte er zelfs voor om de beperking om te draaien: geen numerus fixus voor techniek, maar juist voor psychologie, economie en bedrijfskunde. De VSNU wijst erop dat uitgaven aan technisch onderwijs geen consumptieve bestedingen zijn, maar renderende investeringen.
FME werkt al samen met de vier TU’s om hybride docenten voor de klas te krijgen en bedrijfslaboratoria beschikbaar te stellen. Het is immers ook in het belang van technologische bedrijven dat ze voldoende personeel kunnen vinden. Zelfs het auditorium van FME zelf in Zoetermeer is beschikbaar voor colleges.
FME stelt nog een regeling voor. Naar analogie met de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) zou er WBTO (Wet Bevordering Technisch Onderwijs) moeten komen. Technische bedrijven zouden de loonkosten van werknemers die ze detacheren aan onderwijsinstellingen daarmee fiscaal kunnen aftrekken.
De toename van het aantal studenten in technische studies wordt voor een deel veroorzaakt door het grotere aanbod van Engelstalige opleidingen, waardoor buitenlandse studenten hierheen komen. Dit geldt echter vooral voor masterstudies, terwijl de capaciteitsproblemen zich bij bachelors voordoen. Er stappen evenwel ook steeds meer bachelors over op het Engels. Een universiteit als de TU/e worstelt met de verengelsing. Enerzijds wil de universiteit binnenkort volledig anglofoon zijn en is inmiddels een derde van het personeel Engelstalig, waardoor het lastiger wordt onderwijs in het Nederlands te bieden. Anderzijds groeien de studententallen bij bachelors, zoals Technische Informatica explosief, nadat op het Engels is overgestapt.
Een andere belangrijke factor wordt gevormd door de profielen op middelbare scholen. Inmiddels kiest 45 % van de scholieren voor het natuurwetenschappelijk profiel, waarna een keuze voor een technische studie voor de hand ligt. Bovendien zijn studenten gedwongen zakelijkere keuzes te maken nu de studiefinanciering is afgeschaft en het sociale vangnet in Nederland beperkt wordt.
Voor komend jaar heeft de TU/e ook voor het eerst een numerus fixus ingesteld voor de opleidingen Werktuigbouwkunde en Bouwkunde. Daarbij speelt een ook rol dat de bekostiging voor opleiding is gebaseerd op de studententallen van twee jaar eerder. Dat zorgt voor problemen bij opleidingen met fluctuerende aantallen studenten. Bij de opleiding Bouwkunde liepen bijvoorbeeld tijdens de crisis de inschrijvingen sterk terug toen de bouwsector op apegapen lag. Nu de bouwkundigen niet aan te slepen zijn stijgen de inschrijvingen navenant.
De technische universiteiten voelen zich met de rug tegen de muur staan. De student-docent ratio liep de afgelopen tien jaar op van 15:1 naar 25:1. Het Rathenau Instituut becijferde dat de TU’s bijna de helft meer diploma’s uitreiken dan tien jaar eerder, terwijl de bekostiging met nog geen tiende steeg. Daardoor is er per student minder budget en werken docenten structureel 30 tot 40 % over. Dat gaat onherroepelijk ten koste van de kwaliteit van het onderwijs, terwijl steeds meer opleidingen nu juist van massale hoorcolleges af willen en toe willen naar een model met online hoorcolleges en intensievere werkgroepbegeleiding in kleinere klassen. Droom en werkelijkheid lopen op dat gebied sterk uiteen. De afgelopen jaren moesten studenten colleges volgen in bioscoopzalen en leegstaande musea en werd studenten soms zelfs door de brandweer de toegang tot uitpuilende collegezalen ontzegd.
Op de korte termijn zit er volgens de VSNU nog wel wat rek in het opleidingsaanbod door beschikbare plekken bij niet-technische universiteiten. Bij Scheikunde, Natuurkunde en Technische Bedrijfskunde in Groningen kunnen bijvoorbeeld nog studenten terecht. Tegelijk vrezen anderen voor een waterbed-effect van numeri fixi. Zo kiezen veel studenten die geen plek hebben bemachtigd bij Lucht- en Ruimtevaarttechniek voor Werktuigbouwkunde, waardoor die studie ook dichtslibt en je het probleem verplaatst.
Een andere oplossing is werken in de avonduren. Het bestuur van de Wageningen University wilde colleges tot 21.00 uur inroosteren om de drukte het hoofd te bieden. Na studentenprotesten heeft de universiteit de lestijden slechts tot 19.00 uur verlengd.
Met de afschaffing van de basisbeurs blijven meer studenten thuis wonen. Daarmee neemt het belang van goed onderwijs in de eigen regio toe. Zo kiest in Noord-Brabant met de TU/e 20 % van de jongeren voor een technische studie, terwijl dat in Flevoland zonder TU slechts 8 % is. Daarom wordt in Zeeland aan het University College Roosevelt (UCR) in Middelburg nu ook een ‘engineering track’ opgezet, dat uiteindelijk plek moet gaan bieden aan 300 technische studenten, met speciale aandacht voor de maatschappelijke context.
Voormalig onderwijsminister Jet Bussemaker zag nog een andere oplossing. Ze wees erop dat 40 % van de afgestudeerde ingenieurs kiest voor een baan buiten de techniek. Door daar verandering in te brengen valt de problematiek op de arbeidsmarkt ook te ondervangen, hoewel de lonen voor ingenieurs daarvoor waarschijnlijk omhoog moeten.
In de laatste editie van het jaarlijkse wereldwijde onderwijsrapport Education at a glance becijfert de OESO dat er in Nederland relatief veel minder ingenieurs afstuderen dan in andere rijke landen. In Nederland krijgt slechts 8 % van de studenten een diploma in ‘engineering, manufacturing and construction’, terwijl dit in vergelijkbare landen 14 % is.