Thomas van de Sandt
Het tweede TW Salarisonderzoek bevestigt het beeld dat de gemiddelde ingenieur een zegen is voor zijn werkgever. Hij is trouw en ambitieus, redelijk tevreden in zijn baan en hoewel salaris belangrijk is, het blijft ondergeschikt aan zaken als sfeer, inhoudelijke uitdagingen en ontwikkelingsmogelijk-heden. De resultaten zijn verder uitgewerkt in een aantal grafieken. Probleem: de signalen vanuit de arbeidsmarkt zijn zelfs voor deze schaarse modelwerknemers steeds slechter.
De economische crisis wordt steeds duidelijker voelbaar voor Nederlandse ingenieurs. Zij pikken dit jaar negatievere signalen op uit de arbeidsmarkt dan in 2011, zo blijkt uit het TW Salarisonderzoek dat Technisch Weekblad, ingenieursvereniging KIVI NIRIA en adviesbureau Berenschot nu voor de tweede keer uitvoerden.
De internetenquête leverde dit jaar 3.913 bruikbare reacties op van voornamelijk hbo- en wo-opgeleide ingenieurs. Het beeld blijft bestaan van de honkvaste werknemer, die over het algemeen tevreden is met zijn baan en die sfeer, ontwikkelingsmogelijkheden en inhoudelijke uitdagingen nog belangrijker vindt dan zijn salaris.
Het meest opvallende verschil ten opzichte van vorig jaar is het beeld dat ingenieurs hebben van de arbeidsmarkt. Net als vorig jaar antwoordt 37 procent bevestigend op de vraag of er tekenen zijn dat de arbeidsmarkt weer aantrekt, maar als we dat percentage in deelvragen opsplitsen, is het beeld aanzienlijk negatiever. Veel minder ingenieurs (8,9 procent van de ondervraagden) zien dat er weer ruimte is voor salarisverhoging en extraatjes dan vorig jaar (26 procent). Hetzelfde geldt voor het percentage dat meer collega’s ziet vertrekken naar nieuwe banen (31 procent dit jaar en 42 procent vorig jaar), dat meer vacatures tegenkomt (54 versus 74 procent) en waarvan het bedrijf zelf op zoek is naar ingenieurs (58 versus 71 procent).
Zorgelijker is dat dit jaar slechts 27 procent van de respondenten de orderportefeuille ziet groeien, ruim een halvering van de 55 procent van vorig jaar. Dat is ook voor de (nabije) toekomst een weinig gunstig teken voor herstel, denken ook de ingenieurs zelf. Waar vorig jaar nog 31 procent dacht dat de markt voor ingenieurs en hoger opgeleide bèta’s wel binnen een jaar aan zou trekken, is dat nu nog maar 22 procent.
De moeilijke omstandigheden hebben echter weinig invloed op het vertrouwen van ingenieurs in de (midden)lange termijn. Waarschijnlijk ingegeven door het structurele ingenieurstekort, denkt 46 procent dat de markt voor hoger opgeleide bèta’s en technici misschien al in 2014 weer aantrekt en slechts 5,3 procent denkt dat het nooit meer op het niveau van voor de kredietcrisis komt.
Het TW Salarisonderzoek geeft uiteraard ook een overzicht van de salarisontwikkelingen onder ingenieurs. Het meest verdienen – niet verrassend – de directieleden, met een gemiddeld totaal jaarsalaris van 104.700 euro. Binnen de technische vakken verdienen werkvoorbereiders, met gemiddeld 38.700 euro, het minst. Opvallend is dat de directieleden ook op de grootste salarisstijging konden rekenen (5,9 procent). Het salaris van stagiairs (2,3 procent) en werkvoorbereiders (2,7 procent) steeg het minst. Die laatste groep is veelal werkzaam in de bouw, een van de sectoren die door de crisis het hardst is getroffen.
Lees verder onder de afbeelding
(Copyright: Erwin Suvaal)
Uit het TW Salarisonderzoek blijkt dat ingenieurs zeker niet slecht betaald krijgen, maar pas echt goed gaan verdienen als ze doorstromen naar het management. De topsalarissen zijn allemaal voor directie- en managementfuncties weggelegd. De trend dat topingenieurs steeds vaker meer verdienen dan hun baas is in deze cijfers niet terug te vinden.
Directieleden verdienen met een vast jaarsalaris van gemiddeld 99.500 euro en een variabel salaris van 5.200 het meest. Vorig jaar stonden hoogleraren in de lijst bovenaan, maar vanwege het lage aantal is dit jaar besloten de hoogleraren niet apart te vermelden. De laagst betaalde technische banen zijn werkvoorbereider met een gemiddeld jaarsalaris van 38.700 euro en calculator (40.400 euro). Dit zijn ook vooral startersfuncties, met een gemiddelde leeftijd van respectievelijk 32 en 33 jaar. Het variabele salaris is het grootst bij salesmanagers (5.900 euro).
Opvallend is dat de directieleden ook op de grootste salarisstijging konden rekenen (5,9 procent), direct gevolgd door de ict’ers (5,6 procent) en teamleiders (5,4 procent). Voor de ict werkt de crisis blijkbaar minder hard door dan bij andere technische vakgebieden. Het salaris van stagiairs (2,3 procent) en werkvoorbereiders (2,7 procent) steeg het minst. Die laatste groep is veelal werkzaam in de bouw, een van de sectoren die door de crisis juist het hardst is getroffen.
Ingenieurs moeten overigens wel even geduld hebben voor ze een managementfunctie bereiken. De gemiddelde leeftijd van directieleden is 48, van r&d-managers 45 en van algemeen managers 44.
Het salarisonderzoek van Technisch Weekblad, adviesbureau Berenschot en ingenieursvereniging KIVI NIRIA is dit jaar voor de tweede keer gehouden. Met 3.913 bruikbare reacties van voornamelijk hbo (52 procent) en wo (42 procent) opgeleide ingenieurs is de respons zelfs nog hoger dan vorig jaar. Het TW Salarisonderzoek is daarmee de meest uitgebreide enquête naar het salaris, de secundaire arbeidsvoorwaarden, de wil om van baan te veranderen en de algemene beleving van hoger opgeleide ingenieurs en bètawetenschappers in Nederland.
Technisch Weekblad denkt op basis van dit onderzoek (en dat van vorig jaar) ook een beeld te kunnen schetsen van de gemiddelde ingenieur. Onder de respondenten is een goede spreiding in leeftijd, technische studierichting en woonplaats. De man-vrouwverhouding valt echter met 92,5 procent sterk in het voordeel van de man uit. Wel is die verhouding iets minder scheef dan vorig jaar, toen slechts vijf procent vrouwen de enquête invulden.
De gemiddelde ingenieur werkt relatief lang bij dezelfde werkgever (7,9 jaar). Het aantal dienstjaren bij de organisatie is groter bij de beter betaalde banen. Directieleden zitten gemiddeld al ruim 12 jaar bij het bedrijf, analisten hebben er gemiddeld 4,6 dienstjaren opzitten en voor een baan in de technische uitvoering (technicus/engineer/constructeur) is dat 6,0 jaar.
Dat honkvaste is overigens niet direct terug te vinden in het aantal ingenieurs dat op zoek is naar een nieuwe baan. Net als vorig jaar is dat 28 procent, terwijl 23 procent van de respondenten uitkijkt naar een nieuwe werkgever. Dat zijn ten opzichte van andere beroepsgroepen gemiddelde cijfers. Wel is het zo dat ingenieurs bijna zonder uitzondering in de techniek willen blijven werken: slechts 0,9 procent wil helemaal weg uit de techniek.
Over het algemeen zijn ingenieurs tevreden over hun baan. Het minst scoort nog de werk/privé balans (69 procent ervaart dit als goed, 17 procent als slecht), maar de vrijheid in de werkzaamheden (84 procent), de ruimte om deze zelf in te plannen (81 procent) en het vertrouwen vanuit de leidinggevende (87 procent) worden door de grote meerderheid als goed beoordeeld.
Het belangrijkste aan een baan is volgens de ondervraagden de sfeer op het werk; 98 procent oordeelt dit als belangrijk, slechts 0,3 procent als onbelangrijk. De factoren die daarna het meest als belangrijk worden beoordeeld zijn uitdagingen (96 procent), ontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden (90 procent) en salaris (89 procent). Overigens vindt bijna niemand het salaris onbelangrijk (1,3 procent), wel vult 9,3 procent hier neutraal in. Het minst belangrijk zijn de extraatjes van de zaak, zoals een auto, een laptop of een smartphone. Hierbij vult 34 procent belangrijk in, 39 procent neutraal en 27 procent onbelangrijk.
Opvallend is dat, in tegenstelling tot het beeld dat vooral jongeren makkelijker te paaien zouden zijn met extraatjes, juist ouderen een auto of smartphone van de zaak belangrijker vinden. Hetzelfde geldt voor secundaire arbeidsvoorwaarden en het dichter bij huis werken. Jongeren vinden zaken als ontwikkelingsmogelijkheden, spraakmakende opdrachten en salaris weer belangrijker dan ouderen.
Bij de groep die op zoek is naar een nieuwe baan is er een groter verschil dan gemiddeld tussen wat men belangrijk vindt in een baan en wat men ervaart. Zij missen vooral ontwikkelingsmogelijkheden en promotiekansen.
Net als vorig jaar is de gemiddelde ingenieur niet al te positief over het huidige niveau van de ingenieursopleidingen. Slechts 37 procent vindt dat de huidige generatie afgestudeerden moeiteloos aansluiting vindt bij het werk in de praktijk, terwijl 66 procent dat bij zichzelf wel het geval vond. Dat laatste percentage is overigens maar net iets lager (63 procent) bij de ingenieurs die minder dan vijf jaar geleden hun bul mochten ophalen. De vraag is dus of deze uitkomst niet meer zegt over de belevingswereld van ingenieurs dan over de huidige staat van het hoger onderwijs.
Het grootste verschil met de uitkomsten van vorig jaar zijn de signalen uit de arbeidsmarkt. Of het nu gaat om de ruimte voor salarisverhoging en extraatjes, de hoeveelheid technische vacatures die men tegenkomt of het aantal collega’s dat een nieuwe baan krijgt: alles wordt minder.
Dat geldt vooral voor de bouw en de civiele techniek. Voor 13 procent van de werknemers in deze sectoren zijn de arbeidsvoorwaarden het afgelopen jaar verslechterd, ten opzichte van 11 procent in de andere sectoren. De respondenten uit de bouwsector zijn ook negatiever over het aantrekken van de arbeidsmarkt. Slechts 20 procent merkt daar iets van, ten opzichte van 41 procent in de overige sectoren.
Resultaten TW salarisonderzoek 2012