Mischa Brendel
De TU Delft heeft met de Green Campus Delft ambitieuse plannen. TUD-hoogleraar Future Energy Systems Ad van Wijk, initiatiefnemer van het project, wil niet simpelweg een duurzame campus bouwen, maar hier een ook rendabel geheel van maken. Van Wijk: ‘De Green Campus Delft moet een community worden: het bedrijfsleven en de onderzoekswereld zitten samen op één locatie die volledig zelfvoorzienend is op het gebied van energie, water en recycling.’
De ideeën zijn vergaand: zo wil Van Wijk langs de Kruithuisweg een energieopwekkende geluidsmuur van een kilometer lang bouwen, de Energy Wall, die onder meer fijnstof afvangt. Ook moet er op de campus een parkeergarage verrijzen die dienst doet als energiecentrale: mensen arriveren op de campus in hun op waterstof rijdende auto en pluggen deze in de parkeergarage in. De brandstofcellen in de auto’s zetten vervolgens waterstof om in elektriciteit en leveren dat aan het net. Bijkomend voordeel: wanneer de automobilist weer vertrekt met zijn auto, is deze weer volgetankt.
Voordat de Green Campus gebouwd wordt, verrijst begin volgend jaar de Green Village op de plek van het oude Bouwkundeterrein. De Green Village wordt in essentie een proeftuin voor de technologieën die toegepast zullen worden op de Green Campus.
‘De kantoren, lunchroom en vergaderlocaties bouwen we op uit containers’, vertelt Van Wijk. ‘Zo kunnen we makkelijk uitbreiden naar capaciteit, en is alles ook weer gemakkelijk af te breken als de campus er is.’ Wanneer de Green Campus vier tot zes jaar later wordt gebouwd, zal de Green Village namelijk weer verdwijnen.
Volgens Van Wijk zijn er drie redenen voor bedrijven om deel te nemen aan de Green Campus. In de eerste plaats zijn ze nauwer betrokken bij onderzoek naar nieuwe technologieën en ook bij de realisatie van deze technologieën. Ten tweede levert het ze een grote naamsbekendheid op en ten derde hebben ze direct toegang tot de studenten, hun toekomstige werknemers.
Het belangrijkste verschil tussen het plan van Van Wijk en vergelijkbare groene projecten, is dat de hoogleraar er een ‘rendabele gemeenschap’ van wil maken. Van Wijk: ‘Als je er alleen maar op uit bent om een duurzame campus te bouwen, dan wordt het niets. Je moet echt kijken hoe je winst wilt maken.’ Een goed voorbeeld hiervan is de Harp: een zeventig meter hoge windturbine met twee schuin aflopende masten waartussen verstelbare kabels hangen met daarop zonnepanelen. ‘Je kunt bijvoorbeeld kaartjes verkopen waarmee mensen een kijkje bovenin de mast kunnen nemen’, licht Van Wijk toe. ‘En op de mast zelf kun je met led-verlichting reclameboodschappen weergeven.’ Verder denkt Van Wijk onder meer aan het verkopen van souvenirs, maar ook van meer alledaagse producten op de campus; het gaat immers om een gemeenschap, waarbij dus ook winkels horen. En natuurlijk betalen de gevestigde bedrijven huur.
Leds spelen overigens een belangrijke rol over de hele campus, wat Van Wijk betreft: ‘Het is een goed voorbeeld van een product dat je anders moet bekijken dan een traditionele lichtbron. Nu hebben we een lamp aan het plafond die voldoende licht moet geven zodat jij op je stoel een boek kan lezen. Dat is eigenlijk bizar, want voordat het licht van het plafond bij jouw boek aankomt, is er al zoveel van verloren gegaan. Waarom bouw je het licht niet in een tafel of stoel in? Met leds is dit geen probleem.’ En Van Wijk ziet nog veel meer toepassingen: in muren verwerkte leds kunnen bijvoorbeeld dienst doen om indien gewenst nooduitgangen aan te geven en de verlichting is volgens hem ook prima geschikt voor een bioscoopscherm, net als de eerdergenoemde toepassing voor reclameborden.
Van Wijk heeft er alle vertrouwen in dat de Green Campus zelfstandig kan draaien zonder een enkele externe aansluiting: de campus kan zelf voldoende energie opwekken en water zuiveren voor zijn eigen behoefte en telefoon- en internetverbindingen kunnen prima draadloos. En dit alles moet rendabel te maken zijn. Van Wijk: ‘Wanneer je het complete plaatje bekijkt, kan het zich prima terugverdienen.’